‘Ik heb vijf jaar in de kast gezeten’ - Met Kop en Staart
16165
post-template-default,single,single-post,postid-16165,single-format-standard,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-theme-ver-9.1.3,wpb-js-composer js-comp-ver-4.11.2.1,vc_responsive

‘Ik heb vijf jaar in de kast gezeten’

07 jul ‘Ik heb vijf jaar in de kast gezeten’

Hannah Klompmaker is net 18 en heeft de levenservaring van een 80-jarige. Bedankt dat ik je verhaal mocht opschrijven, Hannah, onder het mom van ‘corona’. Maar daar hebben we het nauwelijks over gehad.

Ik ben moeder van 3 tienerdochters en journaliste. De afgelopen twee jaar heb ik veerkracht en doorzettingsvermogen bij ze gezien, maar ook eenzaamheid. In hun eigen huis, onder ons dak. School was even niet meer dan ‘online educatie’, zo goed en zo kwaad als het ging. Maar ‘school’ is waar je lacht en huilt, waar het soms schuurt en waar je wordt (bij)geschaafd. School is waar je wordt gevormd. Wat heeft twee jaar corona met tieners gedaan? Ik ben met ze gaan praten. Vroeg naar hun leven, de rol van school, de band met hun ouders, hun onzekerheden… Wat me opviel? Wat zijn ze ongelofelijk open. De komende weken post ik regelmatig een verhaal.

#3
Hannah Klompmaker
Transvaalbuurt, Arnhem
27 maart 2004,
Eindexamen Thomas á Kempis
Pizza’s rondbrengen voor Domino’s
Sportschool


‘In de eerste klas werd ik verliefd op een vriendinnetje. Dat vond ik echt verschrikkelijk. Ik wilde niet op meisjes vallen. Ik wilde gewoon hetzelfde zijn als iedereen en mee kunnen praten over jongens. Ik zei heel hard tegen mezelf: “Ik ga echt wel met een man trouwen”. Daarnaast is het gewoon superkut om verliefd te zijn op iemand van wie je 100% zeker weet dat het niet wederzijds is, omdat zij hetero is. Ik vertelde het aan niemand. Vijf jaar heb ik in de kast gezeten. Mijn grootste angst was dat vriendinnen mij anders zouden gaan zien. Dat ze bang waren dat ik ze leuk zou gaan vinden. Op school, ik zat toen nog op het Stedelijk Gymnasium, vroeger mensen wel eens of ik gay was. Ik zag er niet uit als een hetero-meisje. Dan riep ik heel hard: Neee!

Drank en drugs
Ik was in die tijd heel opstandig. Ik was enorm nieuwsgierig naar drank en drugs en was heel erg aan het experimenteren. Alcohol pakte ik van m’n ouders. Een jongetje in mijn klas rookte wiet en ik ging met hem meedoen. Op een schoolfeest kreeg ik XTC. Ik vroeg wie de dealer was en zette zijn naam in m’n telefoon. Maar ik wist wat ik deed. Ik heb heel veel You Tube-filmpjes gekeken van Drugslab. Dat is een televisieprogramma van BNN waarin ze allerlei drugs uitproberen en vertellen wat het met ze doet. Ik weet veel van drugs. Echt heel veel. Mijn ouders vertelde ik helemaal niks en ik loog in die tijd over alles. Ik durfde niet eens te vrágen of iets mocht. Ze merkten natuurlijk wel dat ik van alles aan het doen was en ze kwamen achter elke leugen. Ze vonden een joint op m’n kamer, of m’n telefoon lag op tafel en ze zagen een appgesprek met m’n dealer. Op m’n veertiende, vijftiende heb ik mezelf in coma gezopen op een feestje. Ik moest met de ambulance naar de Spoedeisende Hulp. Hierdoor kwam er een traject op gang met Iriszorg, zij behandelen verslavingen. In het begin veranderde er eigenlijk niks. Ik ging gewoon door met alles. Pas toen ik ging praten met een kinderpsycholoog, ging het beter. Ik had al die jaren niet door dat mijn geheim me ongelukkig maakte. Pas na vijf jaar heb ik het mijn vriendinnen verteld. Ik dacht op een gegeven moment: “Het zijn zulke goede vriendinnen. Ik kan alles tegen ze zeggen.” Ze reageerden allemaal heel tof. Mijn moeder heb ik het ook verteld. Ze zei op een gegeven moment dat ik aan de pil moest, en dat bleef ze maar herhalen. “Nee, mam. Dat hoeft niet”, zei ik. “Ik val op meisjes”.

“Ik had al die jaren niet door dat mijn geheim me ongelukkig maakte”

Ik heb nog niet het moment gevonden om het aan de rest van het gezin te vertellen. Het is moeilijk hoor, om aan je vader te vertellen dat je op meisjes valt. Ik heb twee broertjes. Ook met hen heb ik het er nog niet over gehad. Voor jongens is het anders, voel ik. Ik heb het idee dat ze wat homofober zijn… Een maand geleden was ik op eindexamenreis in Portugal. Daar kreeg ik voor de eerste keer een negatieve reactie. Een groep Engelse jongens riep “lesbo, lesbo, lesbo” terwijl ik met mijn vriendinnen langsliep. Ik vond het niet zo erg. Mijn vriendinnen zijn zo positief tegenover mij. Zo fijn. Zij accepteren het. Dat heeft mij een zelfverzekerder gemaakt.


Van school gewisseld
In de tweede en derde klas heb ik heel weinig aan school gedaan. Echt heel weinig. Ik spijbelde, haalde tweeën voor toetsen. Sommige docenten hadden me opgegeven. “Dat wordt niks meer met haar”. Ik deed niks aan school, dat is ook wel zo. In het begin had ik gewoon geen zin om wat te doen. Maar op een gegeven moment werd het gat zo groot, dat ik niet meer wist wat ik moest doen. Ik durfde niet om hulp te vragen en ging maar gewoon door met niks doen. Ik dacht dat als docenten zouden zien hoe ik ervoor stond, ze me wel zouden gaan helpen. Maar dat gebeurde niet. Aan het einde van de derde ben ik heel hard gaan werken. Ik ging vijf dagen per week naar huiswerkbegeleiding en heb al mijn vakken opgehaald. Ik denk dat ik een middelvinger wilde opsteken naar de docenten: Ik kan het wél. Dus ik ging over maar dacht in de vierde: ik kan dit, maar dan moet ik er wel heel veel voor doen. Ik vond het teveel allemaal. Mijn ouders lieten heel erg merken dat ze het niet erg zouden vinden als ik naar de Havo zou gaan. Maar mijn vriendinnen zaten op die school. Ik vond de school zelf ook heel leuk, op een paar docenten na. Ik denk ook echt dat het een goede school is, voor kinderen die geen extra begeleiding nodig hebben. Ik was een opstandige puber en had wel begeleiding nodig. Ik keek naar de situatie en stelde mezelf de vraag wat mij gelukkig zou maken. Het antwoord was een chille middelbareschooltijd. Daardoor kon ik na twee maanden in de vierde gezeten te hebben het besluit nemen naar een andere school te gaan. Direct overstappen ging niet. Op de Havo hadden de leerlingen al eindexamentoetsen gemaakt en die had ik gemist. Ik zou pas een jaar later naar de Havo kunnen. Ik wilde wel gelijk van school en de rest van het jaar gaan werken. Maar daarvoor moest ik in gesprek met de leerplichtambtenaar. Met haar besprak ik vooral wat ik dagelijks zou doen als ik niet naar school ging. Ik had een plan: bij de Appie werken en vrijwilligerswerk doen bij de voetbalclub.

“Ik moest in gesprek met de leerplichtambtenaar”

Uiteindelijk hoorde ik in februari dat ik niet meer naar school hoefde. De maanden ervoor had ik vooral veel op de gang gezeten. Mijn wiskundedocent wilde me niet meer in de les hebben. Ik heb in die uren zitten leren voor mijn scooter theorie-examen. Vanaf februari werkte ik tussen zes en negen ‘s-morgens en spaarde zo mijn scooter bij elkaar. Daar breng ik nu pizza’s mee rond. Op de voetbalclub gaf ik training en stond ik achter de bar. Ik ben die maanden ook vaak naar mijn opa en oma gegaan. Zij wonen midden in de stad. Ik kon daar gewoon lekker zitten en kletsen. In maart 2020 kwam corona. Ik vond dat wel lekker rustig. Het gaf me een break.


Vertrouwen

Op het Thomas a Kempis kreeg ik veel zelfstandigheid. Sommige lessen mocht ik missen. Ik merkte dat ik op het gymnasium goed had leren leren  en wist daardoor dat ik bepaalde lessen inderdaad kon missen. Mijn moeder dacht “ze heeft zo lang geen school gehad, die gaat helemaal niks meer doen”.  Ze zat er bovenop. Dat vond ik zo irritant dat ik me gedroeg alsof ik niks deed. Ik zei dan dat ik naar vriendinnen ging, maar zat op school te leren. Ik haalde alleen maar negens en tienen.

In de tijd dat ik in de kast zat, niks deed op school en veel dronk was de band met mijn ouders heel slecht. Met de kinderpsycholoog zijn mijn ouders en ik aan onze band gaan werken. Nu weet ik: ik voelde me heel kut dat ik mijn ouders iedere keer teleurstelde. Ik had niet door dat dat me zo raakte. Dat ik de band miste. We hebben alle drie keihard gewerkt. Mijn ouders moesten mij weer vrijheid geven, en ik mocht geen gekke dingen doen met die vrijheid. Dat was moeilijk. Ik had een totaalverbod op drank en drugs. Ik moest leren te zeggen wat er bij me speelde, waar ik heen ging en met wie. Dat durfde ik bijna niet omdat ik bang was dat m’n ouders boos zouden worden. Mijn moeder bood me op een gegeven moment een wijntje aan bij het eten. Ze vertelde dat ze zelf een keer wiet had gerookt en vertelde over haar band met haar ouders. Dat hielp allemaal. Nu ben ik 18 en “mag alles”. Maar het maakt voor mij geen verschil. Ik ken mijn grenzen. Sterke drank vind ik vies. Het ruikt naar schoonmaakmiddel.

“Ik vind dat mijn ouders me echt een top-opvoeding hebben gegeven”

Ik vind dat mijn ouders me echt een top-opvoeding hebben gegeven. Mijn ouders hebben dingen verkeerd gedaan en ik ook. Maar we hebben er allebei van geleerd. Ouders en kinderen kunnen van elkaar leren. Dat betekent wel dat je moet kunnen toegeven dat je het fout hebt gedaan en dat vond ik heel moeilijk. Maar eigenlijk… wat opvoeding betreft is er geen goed of fout. Bij een goede vriendin van mij maakt het niet uit hoe laat ze thuiskomt. En die is er ook goed uitgekomen.


Een plan

Ik neem nu een tussenjaar en word duikinstructeur. Dat heb ik van mijn ouders meegekregen, zij duiken al jaren. Duiken maakt me rustig. Ik wil dit heel graag doen. Ik weet wat me gelukkig maakt, en daar handel ik naar. Over grote ontwikkelingen in het leven maak ik me eigenlijk geen zorgen. Als ik me zorgen maak, vraag ik me af: “Kan ik er iets aan doen? Nee?” Dan hou ik me er ook niet mee bezig. Zoveel impact ga ik niet maken op de wereld. Niemand niet. Leef gewoon je eigen leven. De mensen hogerop, daar kom je toch niet tussen. Ik maak me wel zorgen om het milieu. Na dit jaar ga ik kust- en zeemanagement studeren. In die studie komt mijn liefde voor de zee en het milieu samen. Ik ga werk doen dat ik leuk vind. Het maakt me echt niet uit wat ik verdien. Het moet goed voelen.

“Je wordt deels opgevoed door de mensen met wie je op school zit”

School moest voor mij ook goed voelen. Dat is de plek waar je iedere dag bent. Waar je je vrienden ziet. Je wordt deels opgevoed door de mensen met wie je op school zit. Zij bepalen voor een deel hoe je wordt. Ik merk wel dat school probeert hulp aan te bieden en probeert met je te praten. Maar ze moeten meer kijken naar leerlingen als een individu. Elke leerling heeft wat anders nodig. In Limburg, dacht ik, is een school waar je zelf kiest wat je wil leren. Dat vind ik super interessant. Je moet zelf aangeven wat je nodig hebt. Ik heb veel behoefte aan vrijheid, aan doen wat ik wil. Ik ben opgegroeid midden in de binnenstad. Op jonge leeftijd ging ik al zelf op de fiets naar school. Dat vond ik heerlijk. Als ik op kamers ga, ga ik deze stad missen. Ik hou echt van Arnhem. Sonsbeek, het terras bij Bar Florian, mijn opa en oma in het Spijkerkwartier, VDZ… Maar ik heb een plan en dat geeft houvast. Ik vind het fijn om ergens naar uit te kijken.’