'Je hebt lef nodig om je los te maken van je ouders' - Met Kop en Staart
15956
post-template-default,single,single-post,postid-15956,single-format-gallery,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-theme-ver-9.1.3,wpb-js-composer js-comp-ver-4.11.2.1,vc_responsive

‘Je hebt lef nodig om je los te maken van je ouders’

31 jan ‘Je hebt lef nodig om je los te maken van je ouders’

Ron (1971), vader van Thijs (2006) en Niels (2009), woont samen met Larissa (1973)

Ron is op Vaderdag geboren. Zondag 20 juni 1971. ‘Kadootje uit eigen zak’, zei z’n pa altijd. Zelf werd Ron in 2006 vader van Thijs. En drie jaar later van Niels. ‘Het vaderschap… Ik kan niets bedenken dat gaver is dan dit.’

‘Weet je wat ik echt heel irritant vind? Dat op de cover van alle opvoedboeken een moeder staat afgebeeld. Zo’n boek als “Oei, ik groei” gaat over de moeder. Het klinkt misschien heel kinderachtig maar ik krijg hiervan het gevoel dat de vaderrol ondergeschikt is. En als ze in die boeken dan nog zo’n zinnetje zouden zetten als “waar moeder staat, kunt u ook vader lezen”. Maar nee. Al die aandacht voor moeders stuit me tegen de borst. Als het om ouderschap gaat, doen we het samen, toch? Al wil ik één ding wel heel duidelijk hebben gezegd: een zwangerschap, de bevalling, hormonen, borstvoeding: ik zie hoe heftig dat proces is voor een vrouw. Een tennismaatje van mij is niet lang geleden moeder geworden. Ze had een heel zware bevalling. Na maanden stond ze weer vol kracht op de baan. Dat ontroerde me gewoon. Dan heeft ze zo’n klap gekregen en stáát ze er gewoon weer.’

‘Ik wilde wel vijf, zes kinderen. Een groot gezin. Ik vond het vroeger met mijn broers en zijn vrienden altijd zo gezellig thuis. En later in mijn studentenhuis: samen eten, spelletjes doen, er voor elkaar zijn. Die warmte, die gezelligheid wilde ik zelf ook. Maar die vijf kinderen heb je zomaar niet. Onze oudste werd geboren na een bevalling van zevenendertig en een half uur. Dat alleen al. Larissa heeft het zo zwaar gehad. Hij is uiteindelijk na een keizersnee geboren. Larissa lag nog op de operatietafel terwijl ik met onze zoon in een bijna donker kamertje zat. Hij lag in mijn armen, zoog op mijn pink en keek me aan met zijn grote ogen. Dat moment. “Ik ben gewoon de vader van dit kind”, dacht ik. Allemachtig. Dat moment… Natuurlijk vroeg ik me af hoe het met Larissa ging, maar dit moment gunde ik ons ook wel. Vader en zoon. Je hoort wel eens dat mannen die eerste twee jaar niks vinden. Dat gold niet voor mij. Ik heb in de eerste weken, toen ze nog geen dag-nachtritme hadden, ’s nachts eindeloos rondjes gelopen in de kamer. Als ik de tafel verschoof, kon ik net zo’n cirkel lopen. Ooooh, echt te gek. Als ze net hebben gedronken, zijn ze zo lekker moe en voldaan. Ik had zoveel energie na zijn geboorte. Pas na een maand of zeven nam dat wat af… Toen hij begon met praten, riep Thijs ‘s nachts: “Mama, mama”. Maar ja, ik was altijd degene die wakker werd. Op een gegeven moment zei ik tegen hem – zo’n klein ventje: “Prima dat ik hier kom, maar roep op z’n minst ‘papa’!”’

‘Onze oudste werd geboren na een bevalling van zevenendertig en een half uur. Dat alleen al’

Larissa had na de bevalling vier maanden verlof, ik nam daarna drie maanden vaderverlof. Dat hebben we bij beide jongens zo kunnen doen. Heel fijn. Heel gaaf. Al vroeg ik me soms ook af hoe ik de dag door moest komen. Ik zorgde er altijd voor dat ik goed was voorbereid. Kleren klaar, zelf al aangekleed, eten en drinken klaargezet. Ik was blij dat ze vanaf negen maanden voor op de fiets konden. Kon ik lekker overal met ze naartoe. De wijde wereld in. Naar de supermarkt, eendjes voeren: “Die, die, die”. Dat wijzende vingertje, dat stemmetje. Ik heb nooit begrepen waarom kinderen achterop zouden zitten. Dan zie je ze helemaal niet en kun je niet kletsen. Ik heb nog steeds een zadeltje voor op mijn fiets. Niels, nu negen, zit daar nog regelmatig op. Als we door de stad fietsen, stuurt hij. Dan hebben we zo’n lól, jongen.’

‘Bij de politie was het lange tijd heel normaal om veel te werken. Maar ik wil niet de kans lopen dat ik mijn kinderen niet zie opgroeien. Twee keer per week haal ik Niels uit school. Dan zie ik hem door het hek lopen, zo’n blond jochie met een bandana om z’n hoofd. Zijn oren die iets afstaan. Zo leuk. De oudste had laatste z’n eerste schoolfeest. Dan haal ik ‘m op en lopen we samen naar huis. Hij vertelt hoe ‘ie heeft gedanst… Daar geniet ik met volle teugen van. En hoe de jongste in slaap valt. Hij ligt op z’n rug, met al z’n knuffels van links naar rechts op een rijtje in zijn armen…’

‘Ik dacht dat ik meer met ze zou ravotten, voetballen, hutten bouwen… Ik stoei niet eens één keer per week met ze’

‘Het vaderschap. Ik kan niets bedenken dat gaver is dan dit. De verwantschap, de onvoorwaardelijkheid. Je kunt je hele leven opnieuw inrichten maar je broers en zussen, je ouders en je kinderen blijven. Je weet dat je nooit weg kan gaan. Toch ben ik niet de vader die ik dacht dat ik zou zijn. Ik dacht dat ik meer met ze zou ravotten, voetballen, hutten bouwen… Ik stoei niet eens één keer per week met ze. De impact van twee kinderen is groter dan ik had verwacht. Ik heb meer behoefte aan mijn eigen ruimte, aan rust,  dan ik had gedacht. Af en toe gebeuren er echt wel gekke dingen. Zagen ze ineens in de tafel, gooien ze met eten, dopen ze twee vingers in hun glas… Ze zijn heel speels, heel impulsief. Het vaderschap kost me veel energie. Vooral de ruzies die zij onderling hebben. Als zij ruzie hebben, word ík boos. Dat vind ik zó dom van mezelf. Toen ze kleiner waren, kon ik ook wel eens uit m’n slof schieten, hoor. Ron, Ron, Ron, mopperde ik dan achteraf, ik dacht dat je alleen professioneel boos kon worden… Nou, niet dus. De testosteron, de mannelijkheid: het is hier volop aanwezig. Ik kom uit een mannengezin, ben zelf een man, heb twee zoons, heb een mannenberoep: nu ik die jochies heb, zie ik heel helder dat de agressie, de territoriumdrift bij het mannelijk geslacht gigantisch is. Mijn vertrouwen in dat mannelijk geslacht is wel wat verminderd. De man is nu decennia-, eeuwenlang aan de macht in de wereld en we maken er een potje van. Het is de hoogste tijd dat de vrouwen het een keer gaan proberen. Nou ja, om kort te gaan: ik ben dus geen perfecte vader. Dat vind ik ook niet heel erg, hoor. Ze morgen wel in aanraking komen met de nare, vervelende trekjes van iemand. Ze komen nog in heel veel situaties terecht die niet eerlijk zijn. Daar moeten ze ook mee leren omgaan. Ze moeten ook leren incasseren.

‘Tot slot speelde ik een wedstrijdje met mijn vader. Het was het enige dat we samen deden. Hij liet me altijd winnen. [stilte] Nu ik dit zo zeg, ontroert het me weer’

‘Een paar jaar geleden had ik een groot inzicht. Ik was met mijn jongste zoon aan het spelen in het zwembad en het liep niet. Het was niet leuk. Larissa zat aan de kant en ik vroeg haar: “Wat gaat er mis?”. “Je speelt met hem alsof jullie vriendjes zijn”, zei ze. Dat was een eyeopener: ik ben geen vriendje, ik ben hun váder. Vanaf dat moment ben ik minder met ze gaan spelen. Ik probeerde Thijs bijvoorbeeld te leren hoe hij ergens onderdoor kon zwemmen. Dat hij niet bang hoefde te zijn. Maar dat werkt niet als vader. Daar heb je peer pressure voor nodig: de druk van mensen met wie hij zich graag vergelijkt. Een vriendje zwemt ergens onderdoor. Thijs kijkt toe, voelt dat hij dat ook wil en volgt. Ik ben hun vader, geen vriendje. En hoef ik minder met ze te spelen. Dat vond ik een opluchting. Dan wordt de vraag of mijn zoon het naar zijn zin heeft vanzelf minder mijn verantwoordelijkheid. Mijn vader raakte arbeidsongeschikt toen ik vijf was. Hij was altijd thuis. Ik kan me niet herinneren dat hij er níet was. Dagelijks liep hij naar de winkel aan de overkant voor shag. Hij zat rustig op de bank en keek tv. Hij reed in de oudste auto en had altijd een slordig gedraaide sigaret tussen zijn vingers. Ik hoorde van veel kinderen dat zij zich schaamden voor hun ouders. Ik niet. Mijn vader accepteerde iedereen altijd precies zoals ‘ie was. Dat voelden mensen. Vriendinnen van mijn broers – ik heb twee oudere broers –  zaten graag naast hem op de bank. Even lekker uitrusten. Hij vond nooit ergens wat van. Mijn moeder wel. Dan had ze een hele leuke avond gehad met mijn vrienden, met wie ze graag klaverjaste of Risk speelde, en dan vond ze daar achteraf altijd wat van. Doordat mijn vader geen oordeel had, gaf hij mij het vertrouwen dat ik mijn eigen oordeel kon vormen. Het was zo’n doodgoeie kerel. Hij was heel technisch. Altijd was hij wel een wasmachine of televisie aan het repareren om door te verkopen. Voor mijn verjaardag heeft hij stiekem in de schuur een oude, verroeste  Zundapp opgeknapt. “De vingerafdrukken van Hitler staan er nog op”, zeiden mijn vrienden. Zo oud was dat ding. Maar iedereen kwam graag bij ons thuis. Het was altijd zo gezellig. Boven mijn bed konden we een tafeltennistafel uitklappen. De hele dag werd ik door mijn broers afgedroogd en tot slot speelde ik een wedstrijdje met mijn vader. Het was het enige dat we samen deden. Hij liet me altijd winnen. [stilte] Nu ik dit zo zeg, ontroert het me weer. Mijn vader overleed toen ik 31 was. Ik ben er zeker een jaar echt kapot van geweest. Op zijn sterfbed zei hij dat hij het mooi vond om te zien wat ik had bereikt in mijn werk, maar dat dit niet zoveel uitmaakte. “Je bent een fijne vent geworden”. Als je vader zoiets tegen je zegt, voel je je wel gezien om wie je bent.’

‘Mijn vader was een goede tegenhanger van mijn moeder. Van haar mocht ik niet huilen. Ik mocht geen liefdesverdriet hebben, geen zwakte laten zien. Mijn moeder is nogal ehm… stoer. “Jongens huilen niet.” Een paar jaar geleden was ik met haar en Thijs in het circus. Kinderen mochten vooraan zitten maar toen het donker werd, wilde Thijs liever bij mij op schoot. Mijn moeder maande hem aan om vooraan te zitten. Het gevoel dat ik als kind kreeg als zij zo deed, kwam weer terug. Ho, dacht ik. Dit wil ik mijn kinderen niet meegeven. Toen ben ik heel duidelijk geweest: ik wil niet dat je dit doet bij mijn kinderen. Als Thijs bij z’n vader op schoot wil zitten, dan mag dat. “Als je dit nog een keer doet, hoef je niet meer te komen.” Ja, ik heb een lijn getrokken. Het was niet de eerste keer dat ik hier met haar woorden over had. Ik zag laatst de documentaire Niet meer zonder jou. Dat gaat over je eigen weg gaan binnen de gemeenschap, de familie waar je uit komt. Ook als dat onmogelijk lijkt. Wat me het meest raakte in die film was de verdediging van je eigen gevoel. Voor jezelf opkomen. Daar is lef voor nodig. Je hebt lef nodig om je los te maken van je ouders. En ouders zouden zichzelf moeten ontslaan van hun taak. Hun kind loslaten. Maar dat doen ze niet. Of te laat.

‘Ouders zouden zichzelf moeten ontslaan van hun taak. Hun kind loslaten. Maar dat doen ze niet. Of te laat’

‘Toen Thijs twee was, zag ik hem in de keuken zitten. Ik keek naar hem en dacht: “Je bent al helemaal jezelf”. Kinderen zijn gewoon wie ze zijn. Onze macht over ze is heel groot. Maar daar hoef je niets mee te doen. We kunnen kinderen alle kanten opduwen en we kunnen ze zó klein maken. Maar kinderen zijn al af. Daarom geloof ik ook niet zo in een kindercoach. Een oudercoach vind ik passender: dat ouders reflecteren op wat ze doen. Misschien moeten we wel minder doen. Als ik op het schoolplein sta, hoor ik veel ouders over hun kinderen praten. Ze maken zich zo druk. Pffffff. Mijn moeder heeft heel veel gedaan in het gezin. Maar als het over warme gevoelens gaat, heb ik het over mijn vader. We zijn zo druk bezig met kinderen… Ik ook natuurlijk, op sommige momenten. Geregeld bespreek ik met Larissa hoe we iets zullen aanpakken. Als de jongens lastige momenten met vriendjes hebben, bijvoorbeeld. Soms merk ik dat ze zich buitengesloten voelen. Die kwetsbaarheid van zo’n jongen. Moet ik daar wat aan doen? We besloten ons terughoudend op te stellen. Als je het van je kind overneemt, wat zeg je daar dan mee? Nu zie ik dat ze eroverheen groeien en vooral ook dat ze zelf sterk genoeg zijn om voor zichzelf op te komen. Een tegenvallende voetbalwedstrijd? Op de terugweg vraag ik of hij het er over wil hebben. Ja is goed en nee ook. Mijn ouders hielpen me nooit met mijn huiswerk. Ik denk dat ze me daar juist heel erg mee geholpen hebben. Zo leer je kinderen hoe ze het zelf doen. Dat ze zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik gun het mijn kinderen dat ze zonder het oordeel van hun vader, moeder of chef krachtig in zichzelf staan. Maar als het moet, neem ik het voor ze op. Laatst renden ze door het winkelcentrum. Een paar oudere mensen mopperden op ze. Ik liep langs ze en zei zoiets als: “Ach, u bent toch ook jong geweest?” En dan goed luid, zodat de kinderen het ook horen.’

‘We kunnen kinderen alle kanten opduwen en we kunnen ze zó klein maken. Maar kinderen zijn al af. Daarom geloof ik ook niet zo in een kindercoach. Een oudercoach vind ik passender: dat ouders reflecteren op wat ze doen’

‘Aan tafel vertel ik bewust ook wel eens een keertje aan mijn kinderen als iets mij dwars zit. Wat er is gebeurd op mijn werk, wat ik daarvan vond. Ik wil ze laten merken dat er dingen mis mogen gaan, dat ik me ook ergens onzeker over kan voelen. En dat dat niet het einde van de wereld is. Ik ben ervan overtuigd dat kinderen hun ouders nadoen. Het identificatiemodel. Opvoeden is voordoen. Al die regeltjes, al die dingen. Als jij het goede voorbeeld geeft, weten ze echt wel wat er van hen wordt verwacht. Een schop onder hun kont? Nee joh. Ze krijgen al genoeg druk opgelegd. Van leraren, van vrienden, van zichzelf. Ik geef ze het vertrouwen dat ze dingen zelf kunnen. Op de uitvaart van de vader van een collega, haalde mijn collega een herinnering op. Zijn vader was schipper en hij zat een keer veel te laat nog naast zijn vader in de kajuit van hun boot. Allebei wisten ze dat het veel te laat was en allebei zeiden ze niets. Dat vind ik zo’n mooi beeld. Hoe wil je herinnerd worden als vader? Dat je er voor ze was. Dat je een groot hart had.’

‘Aan tafel vertel ik bewust ook wel eens een keertje aan mijn kinderen als iets mij dwars zit. Wat er is gebeurd op mijn werk, wat ik daarvan vond. Ik wil ze laten merken dat er dingen mis mogen gaan, dat ik me ook ergens onzeker over kan voelen’

‘Ik hoop van harte dat ik later vaak bij ze langs mag komen. Maar ik verwacht geen aandacht van ze. Het lijkt me vreselijk als ze over bezoekjes van mij denken: “Zo, dat hebben we ook weer gehad”. Néééé.  We mogen wel elkaar behoeftes respecteren, maar we zijn niet verantwoordelijk voor elkaars geluk. Ik vertelde vanavond aan tafel dat ik geïnterviewd zou worden en vroeg aan de jongens wat ze van mij als vader vonden. Ik was aardig, lief, grappig, ze mochten veel. Aardig! Ik ben gewoon áárdig. Dat vind ik mooi. Volgens de jongste moest wel dit ene haartje op mijn hand weg… En de oudste vond wel dat hij per dag een half uur langer op de PlayStation zou kunnen. Die PlayStation, ook zo’n ding. We hebben het lang uitgesteld voordat we er een in huis haalden. Daar had ik het laatst nog met hem over, dat we die misschien wel wat eerder hadden kunnen kopen. Dat vond hij ook wel. In dit soort dingen probeer ik een beetje het midden te zoeken. Ik wil dat ze mee kunnen met hun vriendjes, maar het hoeft niet altijd het beste en het mooiste te zijn. Ik ben als kind nooit op vakantie geweest. Daar was geen geld voor. En dus fietste ik in de zomer door de lege straten van het dorp. Al mijn vriendjes waren wel op pad. Dat vond ik jammer, maar niet erg. Ik snapte gewoon dat het zo was. Als ik mijn kinderen iets mee wil geven, is het dit: kijk niet naar anderen. Word niet jaloers. Als je anderen altijd het beste gunt, heb je zo’n mooi leven.’